Binnen enkele maanden na de capitulatie op 15 mei 1940 worden de gevolgen van de bezetting merkbaar bij de Amsterdamse tram. Anti-Joodse maatregelen bereiken ook trambestuurders en conducteurs. Op 9 oktober 1940 stuurt directeur Willem Hofman (1932-1955) met openlijke tegenzin de ‘Kennisgeving aan de ambtenaren en werklieden der Gemeentetram en -Veren’ rond, die later bekend komt te staan als de ‘ariërverklaring’.
Hofman vermeldt uitdrukkelijk dat hij handelt op verzoek van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Op 4 november worden alle Joodse gemeenteambtenaren ontslagen, zo ook trambestuurders, monteurs en conducteurs. 41 Joodse personeelsleden verliezen hun baan; slechts drie van hen zullen de oorlog overleven.
Op 18 juni 1942 krijgt Hofman te horen dat Joden geen gebruik meer mogen maken van het openbaar vervoer; kort daarna moet hij trams en personeel inzetten voor het vervoer naar het Centraal Station van jonge en bejaarde Joden, opgeroepen voor ‘tewerkstelling’ in Duitsland. De bestuurders en conducteurs krijgen een speciale Sperre (tijdelijke vrijstelling) zodat zij na de avondklok de trams kunnen rijden.
Dit verhaal is ontleend aan het boek Ons Amsterdam 750 jaar. Een bijzondere stadsgeschiedenis (Walburg Pers, 2024): een keuze uit de beste artikelen uit het historisch tijdschrift Ons Amsterdam.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.