De Amsterdamse Jodenbuurt - grofweg gelegen tussen de Nieuwmarkt en de Sarphatistraat - was een van de dichtstbevolkte wijken van de stad. Hier woonde rond 1900 de overgrote meerderheid van de Amsterdamse Joden. Toch woonden en werkten er niet uitsluitend Joden in deze drukke, luide en altijd levendige buurt, maar ook andere migranten en religieuze minderheden.
Over het algemeen leefden de buurtbewoners, Joden en christenen, vreedzaam samen. Met negatieve uitschieters zoals een groep bewoners van de Sint-Antoniebreestraat die in het midden van de achttiende eeuw het stadsbestuur opriep tot de vorming van een Joods ‘getto’, tot positieve incidenten, waaronder de feestelijke huldiging van de katholieke pater J.J. Burgmeijer in 1891. Over deze laatste – vergeten – Amsterdamse gebeurtenis gaat dit stukje.
“Het Waterlooplein en de aangrenzende straten, de zoogenaamde Jodenbuurt, zijn in feestdos, de pastorie werd door de Joden kwistig met groen en bloemen versierd,” zo berichtte de ‘Kleine courant’ op 8 oktober 1891. Tevens ontving de geëerde pastoor Burgmeijer geschenken van de Joodse gemeenschap. Wie was pater Burgmeijer en waarom kwam hem zoveel lof ten goede? Drie decennialang leefde pater Burgmeijer als pastoor op het Waterlooplein, van 1866 tot zijn dood in 1895. In die tijd zette hij zich in voor buurtgenoten, vooral de armen, ongeacht hun religieuze affiniteit. In het bijzonder hielp hij arme Joodse buurtgenoten, waaronder diamantbewerkers in een tijd waarin hun positie verslechterde, evenals voor pogroms gevluchte Russische Joden.
Als we het tijdschrift Neerlandia Seraphica mogen geloven was Burgmeijer klein en tenger van gestalte, maar met een groot hart waar alle Amsterdammers een beroep op konden doen. Het Joodse tijdschrift Onafhankelijk Israëlitisch Orgaan omschreef Burgmeijer als een ‘braaf en godvruchtig mensch. Een der beste Amsterdammers.’ Neerlandia Seraphica voegde hieraan toe dat hij: ‘voor de zooveele Israëlieten, die hij met raad en daad bijstond een beschermengel was, een trooster in lijden, den arme een helper en den wees een steun.’
“Wanneer Burgmeijer ‘s avonds een avondwandeling maakte door de buurt, dan stonden ‘de Joden met hun karretjes stil en wensten hem de vrede.’”
Tot dusver de lofzang die misschien met een korrel zout moet worden genomen, immers, Burgmeijer gaf de Joodse moeders ook wijwater mee om de ogen van hun kinderen mee te genezen. Toch is de band tussen de katholieke Burgmeijer en de Amsterdams-Joodse buurtbewoners bijzonder te noemen, afgaand op de eerbetuigingen van de Nederlandse ‘Israëlieten’ zelf. Ten eerste woonde een flinke schare Joodse hoogwaardigheidsbekleders de feestelijkheden op het Waterlooplein in oktober 1891 bij. Aanwezig waren onder anderen Philip Elte, A. Joachimsthal, M. Vas Dias, E. Kleerekooper, J.E. en M.E. Zomerplaag, J. Elzas, M. Adelaar, B. Emmering, M. de Hond, J.A. Swaluw en Amandus Maij. Zij schonken Burgmeijer een houten leunstoel en een boek met daarin hun handtekeningen. Het plein hing vol met Nederlandse vlaggen die men uit de ramen liet wapperen en er werd bij hoge uitzondering elektrisch licht aangestoken voor de avondviering. Maar het meest tot de verbeelding sprekende element van deze laat negentiende-eeuwse oktoberdagen waren de Joodse koorzangers, ruim tweehonderd mannen die volgens de aanwezigen klonken alsof het er twintigduizend waren, geleid door de Amsterdams-Joodse componist en dirigent Jacques A. Presburg.
En ook de teksten die aan de pater opgedragen werden zijn, hoewel gedateerd, toch schitterend: “Aan ‘t hoofd der Synagoog [ofwel kerk] toegewijd aan Mozes en Aaron, aan onzen teersten Vriend, aan den Weleerwaardigen Heer (…) ‘t zijn vijf en twintig jaar, die zijn voorbijgegaan. Dat Breestraat en Jordaan u kreeg tot albehoeder, dat Breestraat en Jordaan in U vond eene moeder.” Burgmeijer werd door de Amsterdamse Joden zelfs met Mozes vergeleken, maar het mooiste compliment kwam van handelaren Jacob Levison en Nathan de Leeuw: “U, Gij steunpilaar der Hebreeuwen, Gij, Geachte Heer, komt op dat lieflijk schreeuwen, terstond den huize uit en koopt wat ‘t hart bekoort, Een bloozende applesijn of harde winteruien. Of appels, rooie kool of ingelegde haring-kruiden. Hij dingt niet zelden af, maar toch zijn hart is teer. Dat op negotiewaar verloren wordt, doet zeer aan ‘t hart van hem, wiens hart negotie is genegen. Reeds 25 jaar zijt Gij ons aller zegen.”
Wanneer Burgmeijer ‘s avonds een avondwandeling maakte door de buurt, dan stonden ‘de Joden met hun karretjes stil en wensten hem de vrede.’ Op de avond van de feestelijkheden verzamelde zich de Amsterdamse politie in de hoop dat alles rustig zou verlopen. Tot aan de Blauwbrug stond het propvol mensen. De vlaggen en zakdoeken hingen uit, het openluchtconcert was in de gehele Jodenbuurt te horen en er klonk luidkeels en uitbundig langdurig ‘Hoera!!’ als onderstreping van de ongekende samenhorigheid in deze kleurrijke, veelzijdige buurt.
Julia van der Krieke is postdoctoraal onderzoeker Joodse studies aan de Universiteit van Amsterdam. Als projectleider van De Joodse stad, een samenwerkingsverband tussen de faculteit Geesteswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), het Joods Cultureel Kwartier en de gemeente Amsterdam, bedenkt zij manieren om de lange Joodse geschiedenis van Amsterdam over te brengen op een lokaal publiek. Een van deze manieren is een podcastserie getiteld De Joodse stad, alle (in totaal) acht afleveringen gevuld met Amsterdams-Joodse stadsverhalen zijn, net als in je favoriete app, hier te beluisteren:
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.