Met de komst van elektriciteit zijn veel beroepen verdwenen. Knoppen, schakelaars, een handjeklap of zelfs je eigen stem kunnen nu de lichten bedienen. Ook de lantaarnpalen langs de wegen worden automatisch aangestuurd. Voor de komst van stroom waren er lantaarnopstekers die alles met de hand aanstaken. Zij onderhielden de straatverlichting in de buurten en wijken. Daarnaast hielden ze ook een oogje het zeil.
De lantaarnopsteker of -aansteker was een typisch figuur in veel Europese steden, zo ook in Amsterdam. Voor de komst van elektriciteit werkten de straatlantaarns op olie of kaarsen, wat veel fysiek onderhoud vereiste. Elke avond moest de lantaarnopsteker de straten op om de lantaarns van vuur te voorzien. Ook in de ochtend moest hij de vuren weer uitdoven.
En zijn die horizontaal uitstekende stokjes aan de lantaarnpalen je ook opgevallen? Daar bevestigde de aansteker zijn ladder aan zodat hij de lamp kon aansteken. Als hij geen ladder bij zich had, gebruikte hij een lange stok om bij de lichtbron te komen. Aan het uiteinde van de stok bevond zich een brandende lont om het licht te ontsteken. Soms waren de lantaarnpalen voorzien van een katrol, zodat het lichtkastje gemakkelijk naar de grond kon zakken.
De lantaarnopstekers waren gebonden aan een strikte tijdsplanning. Om economische redenen mochten ze de lampen pas na zonsondergang aansteken. Tegelijkertijd wilden ze de buurtbewoners niet ontevreden maken door hen te lang zonder verlichting te laten zitten. Ze volgden exacte tijden in een dagregister, afgestemd op de jaargetijden.
Naast punctualiteit en fysieke inspanning moesten ze ook waakzaam zijn. Vaak traden ze na hun ronde op als buurtbewakers. Daarnaast hadden veel lantaarnopstekers bijverdiensten om rond te komen. Ze werkten dan meestal als herder of barbier.
Hoewel hij dit beroep zelf niet uitoefende, was Jan van der Heyden een belangrijke naam in de geschiedenis van de lantaarn. Tot in de zeventiende eeuw werden lantaarns met kaarsen verlicht, wat het aansteken omslachtig maakte. Omdat kaarsen te duur werden, bedacht de schilder en uitvinder Van der Heyden in 1663 een alternatief: een olielantaarn met een dichte reservoir waardoor de olie niet kon uitzetten of uitlekken.
Kort na dit succes volgde zijn volgende uitvinding: de lantaarnpaal. Voorheen bevestigde men de lantaarnlampen aan bruggen of huizen. Deze uitvinding maakte het mogelijk om lantaarns op verschillende plekken te plaatsen en zorgde voor efficiëntere lichtverspreiding.
Op 25 april 1910 viel Gerrit Pieter Adrianus L’Ecluse van een ladder terwijl hij een gaslantaarn schoonmaakte. Hij werkte al twintig jaar in de Leidsepleinbuurt toen hij het slachtoffer werd van politiegeweld. Omstanders dachten dat hij dronken was door de spiritus die hij gebruikte voor zijn werk en waarschuwden de politie. Ondanks zijn verklaring dat de spiritus voor het schoonmaken was, arresteerden de agenten hem alsnog. De hardhandige arrestatie leidde bij L’Ecluse tot een beroerte en blijvende lichamelijke schade.
Nadat de politie de vergissing achterhaalde, kwam L’Écluse de volgende dag vrij. Zijn gezondheid was echter niet meer hetzelfde. Hij moest voortaan met een stok lopen en kon zijn werk als lantaarnopsteker niet meer uitvoeren. Het gezin L’Écluse leefde sindsdien van een gemeentelijke uitkering en later van een klein pensioen. Zijn zoon diende een klacht in over de mishandeling, maar deze werd slechts gedeeltelijk behandeld.
L’Ecluse overleed in 1915 zonder dat zijn klacht over mishandeling werd rechtgezet. Het was ook een tijd van groeiend politiegeweld. Het incident werd een symbool van de gespannen relatie tussen de arbeidersbeweging en de politie die onder leiding was van de beruchte hoofdcommissaris Hubert Hordijk.
Met de komst van de gaslantaarn begon het beroep uit te sterven. Tegenwoordig zijn alle lantaarnpalen computergestuurd. De laatste lantaarnaansteker was werkzaam tot 1957 te Haarlem.
Bronnen: OnsAmsterdam, IsGeschiedenis, Historia
Auteur: Michelle Gilhuys
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.