Vanaf de veertiende eeuw bloeide in middeleeuws Amsterdam de lakennijverheid. Niet alleen de machtige gilden, ook de vrouwenkloosters legden zich toe op het produceren en verkopen van laken. Een kasboekje en een doorgekraste keur vertellen ons meer.
Van het Nieuwe Nonnenklooster is een kasboekje bewaard gebleven, met een overzicht van de rekeningen tussen de jaren 1573 en 1578. Dit waren de laatste jaren dat het klooster bestond: in 1578 werd het met de alteratie van Amsterdam opgeheven. Het Nieuwe Nonnenklooster, ooit het op een na rijkste klooster van de stad, had het financieel zwaar in zijn laatste jaren. Er werden zeker geen luxeaankopen gedaan en de inkomsten waren schaars.
Om deze zware tijden te overleven legden de nonnen zich naast het spinnen van garen ook toe op het weven van laken. In het kasboekje van de Nieuwe Nonnen is terug te vinden dat het klooster tussen 1573 en 1575 aardig wat verdiende met de verkoop van de laken. Het meeste werd verkocht aan Pieter Engelszoon uit Haarlem, waarschijnlijk een lakenkoopman. Ook reisden de nonnen eens af naar de markt in Utrecht om daar het laken te verkopen. Ze namen zelfs weefsters van buitenaf in dienst.
Ook in andere steden, zoals Leiden en Gouda, werd er in de middeleeuwse vrouwenkloosters laken geweven en verkocht. In deze belangrijke lakensteden verkochten de nonnen zelfs zo veel dat de gilden zich bedreigd voelden. De concurrentie moet al vroeg begonnen zijn, want in 1453 werd door Filips de Goede een verbod op het doen van ‘nering’ (handeldrijven) uitgevaardigd voor de kloosters in de provincies Holland, Zeeland en Friesland. Twee jaar later werd dit verbod ongedaan gemaakt omdat het volgens de afgevaardigden, waaronder uit Amsterdam, onrechtvaardig zou zijn. Toch zien we in 1463 weer hetzelfde verbod opduiken. In de Amsterdamse keurboeken verscheen er in 1465 ook een verbod. Deze is later echter doorgestreept.
Ook in Amsterdam moet er in de vijftiende eeuw in de vrouwenkloosters dus al laken zijn geproduceerd. Of dit ook gold voor het Nieuwe Nonnenklooster weten we niet. Wel weten we dat zij profiteerden van de keur die de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk in 1525 voor de provincies Holland, Zeeland en Friesland uitschreef. Hierin werd bepaald dat de kloosters die niet genoeg inkomsten hadden, werd toegestaan nering te doen. De maatregel werd waarschijnlijk ingevoerd om de kloosters, die het financieel steeds zwaarder kregen, te helpen. Zo kon ook het Nieuwe Nonnenklooster in zijn eigen onderhoud voorzien.
De inkomsten van het Nieuwe Nonnenklooster uit laken daalden drastisch in 1576. In het dagboek van broeder Wouter Jacobsz, prior van het klooster, is te lezen dat de nonnen hun vertrouwen in het voortbestaan van het klooster al kwijt waren. Zij eisten daarom geld van het klooster in ruil voor hun weefwerk. Dit werd het klooster echter veel te duur waardoor de productie en de verkoop van laken stokte. In 1578 werd Amsterdam protestants en hield het klooster op te bestaan. De nonnen van het Nieuwe Nonnenklooster kregen een alimentatie en mochten op het terrein blijven wonen.
Hoe werd Amsterdam de stad die we vandaag kennen? De tentoonstelling De geboorte van de stad. Op zoek naar middeleeuws Amsterdam verkent de fascinerende vroegste geschiedenis van de stad. Ontdek hoe in een paar eeuwen tijd de kleine nederzetting aan de Amstel en het IJ uitgroeide tot een bekend bedevaartsoord en een invloedrijke havenstad, en sta oog in oog met de oudste bekende Amsterdammer. Te zien van 7 maart t/m 6 juli 2025.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.