It Pealtsje fan Easterlittens - of Het Paaltje van Oosterlittens - vertelt het verhaal van een (arme) schoenmaker uit Easterlittens die zijn geluk zocht in Amsterdam. Aanvankelijk lukte dit niet maar een ontmoeting met een Amsterdammer op de Papenbrug betekende de ommekeer; hij vond uiteindelijk zijn rijkdom en geluk in eigen dorp, in eigen tuin.
In Oosterlittens – een plaatsje op de Friese klei, ten zuidwesten van Leeuwarden – leefde lange tijd geleden een schoenmaker. Er werden in dat dorp zeker weinig schoenen en veel klompen gedragen, want baas Pikdraad had het niet druk en dus verdiende hij niet veel. Zo was het voor hem en zijn vrouw lang niet gemakkelijk om netjes voor de dag te komen; want het is onplezierig, als je veel kinderen en maar weinig geld hebt. “Ik heb toch zo’n gevoel, dat we nog eens rijk worden,” zei de schoenmaker soms tegen zijn vrouw. “Dat zal je wel mis hebben,” antwoordde de vrouw dan. “We zullen er in ieder geval maar niet op rekenen.” Op rekenen… nee, dat deed de schoenmaker zelf ook niet. Hij nam de els en de hamer ter hand en hij ging aan de arbeid. Maar als je nu eenmaal zo’n gevoel had, hè, dat kon je toch niet helpen.
Op zekere morgen werd de schoenmaker wakker en zei tegen zijn vrouw: “Ik heb vannacht een vreemde droom gehad. Men zei mij, dat ik in Amsterdam op de Papenbrug mijn geluk zou vinden.” De vrouw moest er hartelijk om lachen. Heel in Amsterdam, op een brug! “Blijf maar rustig in Oosterlittens,” zei ze. Dan bleef hij maar in Oosterlittens. Maar kijk nou toch aan, daar droomde hij voor de derde maal precies hetzelfde. En nu zei hij de volgende ochtend tegen zijn vrouw: “Wat jij er ook van zegt, ik ga naar Amsterdam. Ik moet naar die Papenbrug.”
Ja, en toen hij in Amsterdam was, vroeg hij, waar de Papenbrug was en nu stapte hij op die Papenbrug wat rond. Er gebeurde niets. En toen de dag voorbij was, ging de schoenmaker maar naar zijn hotelletje. En de volgende dag gebeurde er weer hetzelfde, of liever, er gebeurde weer helemaal niets. En de derde dag was de schoenmaker nog eens op de Papenbrug en toen gebeurde het…
Van ’s morgens vroeg af had de schoenmaker al bij die brug rondgelopen. Als er vandaag nu nog niets voorviel zou hij teruggaan naar Oosterlittens. Dan zou zijn vrouw hem natuurlijk uitlachen en hem voorhouden, dat het toch zonde was geweest van het geld. En daarom bleef hij vandaag langer op de brug dan de vorige dagen. Hij bleef er tot de lantaarns brandden. Hij bleef er, tot hij net besloten had naar huis te gaan
En toen kwam er een man op hem af, een doodgewone bedelaar. En die zei: “Je loopt hier al drie dagen op de Papenbrug rond. Wat zoek je hier, als ik vragen mag?” – “Wat ik zoek, kun jij me niet geven,” antwoordde de schoenmaker. Ja, zo’n arme kerel zou hem rijk kunnen maken; dat kon je net geloven. Maar dat zei hij natuurlijk niet. En de bedelaar antwoordde: “Dat weet je niet. Misschien kan ik wel iets voor je doen.” – “Nu dan,” antwoordde de schoenmaker, “ik loop hier eigenlijk als een dwaas. Ik heb gedroomd, liefst driemaal achter elkaar, dat ik op de Papenbrug te Amsterdam mijn geluk zou vinden.”
De schoenmaker ging naar huis. En toen hij in Oosterlittens was aangekomen, zei hij zijn vrouw amper goedendag. Hij ging regelrecht naar het schuurtje, haalde er een schop uit en begon te graven bij het paaltje, dat in het bleekveldje stond. “Waar moet ik mijn wasgoed nu bleken?” klaagde de vrouw. Maar de schoenmaker luisterde niet eens. Hij groef maar en groef maar, en… ja, kras, kras deed de schop, en even later kwam er een oude ketel tevoorschijn, die vol goudstukken zat. “Alsjeblieft,” zei de schoenmaker tegen zijn vrouw. “Zeg nu nog eens, dat mijn geluk niet op de Papenbrug te Amsterdam lag.” En hij vertelde haar de hele geschiedenis van de bedelaar, die hij daar had ontmoet.
Nu hadden de schoenmaker en zijn vrouw het minder arm dan vroeger. Het geld maakten ze niet op, maar het werd weggeborgen voor boze dagen en voor de kinderen. De ketel werd boven het haardvuur gehangen. Het was een beste, ijzeren ketel. Er stonden ook letters op die ketel, maar die konden de schoenmaker en zijn vrouw niet lezen.
Op zekere dag kwam de dominee op bezoek en die zag de ketel boven het vuur hangen en hij ontdekte de letters. “Hé,” zei hij tegen de schoenmaker en zijn vrouw, “wat een mal opschrift staat er op die ketel. Ik lees hier: ‘Onder deze ketel ligt nog een ketel.’ Daar begrijp ik niets van.” – “Ik ook niet,” zei de schoenmaker met een onnozel gezicht. Maar toen de dominee was vertrokken, wist de baas niet, hoe vlug hij zijn schop weer voor de dag zou halen. En daar ging de schop weer de grond in, vlak bij dat paaltje, en… ja hoor, daar vond hij nóg een ketel, en die was óók gevuld met goud.
Easterlittens, een klein dorp in de gemeente Leeuwarden in Friesland, verscheen - net als Amsterdam - voor het eerst op papier in 1275 onder de naam 'Lechenghe'. Het dorp heet nu officieel Easterlittens, ofwel Oosterlittens in het Nederlands en bestaat in 2025 dus ook 750 jaar.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.