Jongeren van scholen in het voortgezet onderwijs in Amsterdam deden mee aan een verhalenwedstrijd in het kader van de viering van Amsterdam 750, met als startpunt: “Mijn Amsterdam in de toekomst”. Dit is het verhaal van Ava.
Ik was bang.
Mijn vader zei altijd dat angst een vijand was voor hen die oplettend waren. Maar dit was niet het soort angst dat je kreeg als je schrok van iets. Nee, dit was angst van afschuw, van verontwaardiging, maar ook van spijt. Spijt over het feit dat ik hoop had gehad, dat ik had dacht dat het zou meevallen. Maar het viel niet mee, sterker nog dat had het nooit gedaan.
Er rolt een rotsblok van een stapel puin af en ik besef dat het ooit een deel van een huis moest zijn geweest. Een huis met een gezin en kinderen erin, die de dag voordat de oorlog uitbrak nog geen idee hadden dat het hun laatste herinnering van het huis zou zijn.
Een gure wind trekt op, ik trek mijn donkerblauwe sjaal strakker om mijn nek, en mijn bruine haren en grijs-rode jas wapperen in de wind als een moderne dans. Regendruppels glijden op mijn gezicht en ik voelt de kou in mijn huid trekken. Het zou binnenkort lente moeten worden maar het enige spoor van de zon is het licht dat achter de donkere wolken schijnt.
De oorlog duurde drie jaar. Het is vandaag precies een jaar geleden. De Russen hadden alles van ons afgepakt, ons huis, onze familie, onze stad en het belangrijkste onze waardigheid. Poef, zomaar in een keer weg. Mensen waren niet bang voor een derde wereldoorlog zeiden ze, maar de verstandige mensen waren wel bang.
Ik , Sara, Norwin en onze ouders doken onder in onze kelder. Maar niet om ons te verbergen, zoals de Joden in de 2de wereldoorlog, maar om ons te beschermen. Poetin zou iedereen uit de weg ruimen, kostte wat het kost. Dus het was simpel, zolang je je schuilhield zou je veilig moeten zijn, tenminste dat werd ons verteld.
Want op 19 februari 2029 kwam mijn moeder om.
Het gebeurde op een maandag, de Russen vielen ons huis binnen en dreigden met pistolen.
De vingers op mijn huid schuren langs mijn benen, ik ben buiten adem. Lucht pompt zich in mijn longen. De nacht breekt aan als een helder schilderij. Vragen spoken
door mijn hoofd als een tornado. Ik zit vast in een storm. De benauwdheid bekruipt me als een donkere deken. Herinneringen vliegen voorbij, mijn hoofd tolt. De wereld wordt wazig en dan weer scherp. De knallen galmen door mijn hoofd. Ik proef het bloed op mijn tong. Mijn hoofd wil schreeuwen, maar mijn stem doet niet mee. Mijn ledematen voelen als een zak met as en als het kon zou ik ze willen achterlaten, zou ik willen opgeven, maar het vuur is te dichtbij. Ik hoor haar gekuch. Mijn benen beginnen met rennen. Ik… moet… verder… De rook stokt in mijn keel, vuur sluit zich als een sluier om me heen. Ik hap naar lucht maar krijg alleen rook. Er valt twee stappen van me verwijderd, een brandende plank naar beneden. Ik gil. Ik ben bijna bij de deur, maar ik zie haar al liggen. Mama. Ergens vaag hoor ik mensen schreeuwen en gillen. Mama… Ze ligt stil en haar kleding vat vlam.
In de gebroken spiegel zie ik de vlammen in mijn donkere ogen weerspiegelen. De deur is zeker vijf stappen ver weg maar het voelen er als twintig. Ik kuch de longen uit mijn lijf en de vlammen dansen vrolijk door. Er komt een schim op me af. Papa? Ik kan het niet zien het vuur heeft me ingesloten. Nog een knal. Twee sterken handen grijpen me stevig beet. Diep van binnen wil ik ertegen vechten, hier blijven, maar uiteindelijk laat ik me meevoeren. ‘Mam!’ Roept mijn hoofd, maar mijn keel doet nog steeds niet mee.
Ik zie hem weer voor me. Zijn pistool op ons gericht. Ik hoor mijn huilende zusje nu nog krijsen. Hij zou ons laten leven, maar toen kwam de brand.
De schim heeft me inmiddels geholpen buiten te komen en de frisse buitenlucht snijdt op mijn zwakke adem. Mensen komen op me afgerend en ik hoor een gil. Het zwart drukt voor mijn ogen en de knallen blijven in mijn hoofd galmen. Het duurt eindeloos voordat ik mijn ogen voel sluiten. Ieder ander persoon zou op dit moment opgeven.
Blij zijn dat hij eruit was, maar niet als je weet dat je moeder daarbinnen dood brandt. Ik vecht tegen de sterke handen die me vasthouden. Ik ben los. Ik wankel terug het vuur in, iemand probeert me tegen te houden, maar ik ben ze voor. De hitte bekruipt me weer en het voelt alsof ik moet overgeven. Haar ooit goudblonde haren liggen op de vloer en twee lege ogen kijken me aan. Ik wil schreeuwen, gillen, krijsen, huilen, maar het enige geluid dat uit mijn keel komt is een hoge piep van het stikken. Ik word weer het huis uit gedragen en alles is in een flits voorbij. “
Ik haatte mezelf. Ik had haar niet kunnen redden, ik deed alsof het niet een stukje van mij had opgeslokt, alsof ik niet elke nacht nog denk aan hoe het anders geweest zou kunnen zijn als ze er nog was.
Soms denk ik, zou het ooit weer normaal worden? Zou ik ooit weer normaal door de straten kunnen lopen en trots zijn op de mooie Amsterdamse gebouwen? Ik weet het niet. Misschien wil ik het ook niet weten, misschien wil ik voor één keer niet dat meisje van veertien zijn dat haar moeder verloor, dat elke nacht in slaap viel met het geluid van de schoten op de Dam, dat gewoon haar oude leven terug wou. De oorlog had ons veranderd, pijn gedaan, maar we hebben er ook veel van geleerd. Rusland had geen idee hoeveel levens ze zouden verwoesten. Iedereen heeft er een litteken of trauma aan over gehouden.
“Het verleden zullen we altijd met ons meedragen maar de toekomst kunnen we nog veranderen.”
Auteur: Ava School: MLA, klas 2C2 2 vwo
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.