In Amsterdam zijn nog op meerdere plekken sporen te vinden van de koloniale geschiedenis in Indonesië, waar de Amsterdamse VOC, haar schepen en bemanning een grote rol in speelden. Waar kunnen we de sporen hiervan nog terugvinden in Amsterdam?
Een aantal jaar nadat de eerste Nederlandse schepen zelfstandig naar Indonesië voeren vanwege de lucratieve specerijenhandel, werd in 1602 de VOC opgericht. De VOC mocht als enige in Nederland handel drijven met het hele gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop; het ging dus om grote delen van Azië. Er werden door de VOC aanvankelijk voornamelijk handelsposten opgericht. De export van goederen zoals koffie, suiker en tabak leverde Nederland veel geld op. De handel ging vaak gepaard met uitbuiting van de oorspronkelijke bevolking, veroveringen en kolonisatie. In de eeuwen hierna werd de aanwezigheid versterkt en vonden er vele koloniale oorlogen en militaire acties plaats, die honderdduizenden mensen het leven hebben gekost.
Na meer dan drie eeuwen van koloniale bezetting door Nederland, roept Indonesië zichzelf in 1945 uit tot een onafhankelijk land. Vanaf dat moment wordt ruim vier jaar lang gestreden voor zelfbeschikking. In 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht in het Paleis op de Dam getekend en was Indonesië weer onafhankelijk. In februari 2022 verscheen een rapport van het NIOD over deze onafhankelijkheidsoorlog. Premier Rutte bood daarop ‘diepe excuses voor structureel geweld in Indonesië’ aan. Dit jaar is de ‘koloniale oorlog in Indonesië’ ook toegevoegd aan het memorandum van de Nationale Dodenherdenking op 4 mei.
Het Oost-Indisch Huis was het eerste gebouw, dat speciaal voor de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) gebouwd werd. Het diende als bestuurs- en administratiekantoor voor de vergaderingen van de 20 bewindhebbers van de Amsterdamse kamer. Ook vonden hier meestal de vergaderingen plaats van de Heren XVII, de 17 leden tellende centrale directie van de VOC. Naast het vergaderen werden hier ook scheepsbemanningen geronseld en werden de archieven en kaarten van de VOC er bewaard.
Met de aandelenemissie van de VOC ontstond de eerste effectenbeurs ter wereld. In 1637 bereikte de beurswaarde van de VOC zijn hoogste punt van 78 miljoen gulden. Dat is omgerekend naar 2022 een geschatte waarde van 7 biljoen (7.000.000.000.000) euro, en daarmee volgens kenners de hoogste beurswaarde van een bedrijf ooit. De gebouwen herinneren aan die tijd van rijkdom en ze herinneren tegelijkertijd ook aan de tijd van slavernij en kolonisatie.
Ook in de Indische Oceaan en -archipel werden miljoenen tot slaafgemaakten verhandeld, maar de precieze aantallen zijn daarvan nog niet bekend. Volgens recente schattingen zijn 660.000 tot 1.125.000 tot slaafgemaakten verhandeld naar gebieden die in Azië onder VOC bestuurd stonden. De VOC verhandelde volgens de huidige schattingen zelf tussen de 44.000 en 67.000 tot slaafgemaakten. De slavenhandel die VOC-medewerkers er als privépersonen nog naast deden, was veel groter.
In 1824 werd de N.V. Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) op initiatief van koning Willem I opgericht. De NHM had ten doel om, als opvolger van de eind achttiende eeuw failliet gegane VOC, de bestaande handelsrelaties tussen Nederland en haar koloniën, vooral Nederlands-Indië, uit te bouwen. De NHM inde in Nederlands-Indië onder meer belasting in natura, zoals suiker. Verder opereerde de NHM als handelsbedrijf, transporteur en staatsbankier. Zeer winstgevend voor de NHM was ook de invoering van het Cultuurstelsel (dwangarbeid) in Nederlands-Indië, vanaf 1830, waarbij de lokale bevolking gedwongen een vijfde van de cultuurgrond met voorgeschreven gewassen moest verbouwen en afdragen. Hoofdkantoor van de NHM was gebouw De Bazel aan de Vijzelstraat, het huidige Stadsarchief.
Het boek Max Havelaar, of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappij van Multatuli behandelt voor een groot deel de uitwassen van de activiteiten van de NHM in Nederlands-Indië en was er een aanklacht tegen. De praktijken van de NHM veranderden er slechts traag en gedeeltelijk door, in ieder geval niet tijdens Multatuli’s leven. In de stad zijn nog meerdere sporen van Multatuli te vinden.
Ook het Wereldmuseum heeft een link met Nederlands-Indië. Het Wereldmuseum en het om de hoek gelegen KIT komen voort uit het Koloniaal Instituut, dat begin 20e eeuw werd opgericht als toonbeeld van koloniale macht. Het doel was kennis te verspreiden en reclame te maken voor de commerciële kansen van voornamelijk Indonesië. Vanwege de Indonesische strijd voor onafhankelijkheid werd de naam Koloniaal Instituut in 1945 gewijzigd in het Indisch Instituut en vijf jaar later in het Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Boven de hoofdingang prijkt het beeld van de vierde gouverneur-generaal van de VOC, Jan Pieterszoon Coen. Met dit portret wilde het Koloniaal Instituut de grondlegger van de Nederlandse koloniale activiteiten eren. Na de verovering en vernietiging van de kuststad Jayakarta had Coen in 1619 de stad Batavia gesticht, die zich ontwikkelde tot centrum van het koloniale rijk. In 1621 liet Coen duizenden bewoners van de Banda-archipel uitmoorden. Tegenwoordig is hij een van de meest beruchte symbolen van koloniaal geweld.
Nog voor de onthulling door Koningin Wilhelmina op 15 juni 1935, was het Van Heutsz-monument aan de Apollolaan omstreden en een object van discussie. J.B. van Heutsz (1851-1924) was gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en civiel gouverneur van Atjeh. Van Heutsz, in Nederland lange tijd een volksheld, stond lokaal te boek als ‘de slager van Atjeh’, de provincie op Noord-Sumatra waar Nederland een keiharde koloniale oorlog had gevoerd ten koste van vele slachtoffers. Zijn handelen maakte de weg vrij voor exploitatie van de bodem en haar schatten.
Meerdere protesten vielen het Van Heutz- monument ten deel: graffiti, een bomaanslag, het verwijderen van de plaquette en meerdere officiële protestbrieven gericht aan de Gemeenteraad. Beeldhouwer Van Hall had het al gezegd: “Vervang het [portret van Van Heutsz] door de letters Vrijheid, Merdeka of Indonesia, en je hebt een Vrijheidsbeeld.” Op 31 januari 2004 werd het gedenkteken hernoemd in ‘een gedenkteken dat de relatie tussen Nederland en Indië tijdens de koloniale periode in herinnering roept’.
In 1932 werd in Jakarta, toen nog Batavia, ook een monument onthuld ter nagedachtenis aan J.B. van Heutsz. Voor de Indonesische nationalisten was hij een koloniale onderdrukker met bloed aan zijn handen. Tijdens de revolutie in 1945 werd het monument beschilderd met revolutionaire leuzen, waaronder ‘Indonesia never again the life-blood of any nation!’, met zwarte teer aangebracht op het harde steen van het Nederlandse koloniale gedenkteken.
Auteurs: Serge Markx en Ravenna Westerhout
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.