Keizersgracht 444-446 was het adres van de eindelijk in 1919 geopende Openbare Leeszaal en Bibliotheek Amsterdam. Het had lang geduurd voor er genoeg geld was.
Een klassiek grachtenpand met marmeren gangen en een schitterend trappenhuis dat toegang gaf tot de Studiezalen. Daar konden de, meest mannelijke, bezoekers kranten en tijdschriften lezen en een keuze maken uit de met heel veel zorg samengestelde catalogi van boeken. Want boeken lezen en lenen was een serieuze zaak, en Bestuur èn bibliotheekmedewerkers stuurden hun gebruikers daar graag in. Men ‘verbood’ niemand iets, maar opvattingen en geldgebrek zorgden voor een beperkt aanbod. Daarbij was fictie, romans en verhalen, bepaald niet het belangrijkste wat aanschaf betrof. Informatieve boeken waren veel belangrijker, zeker tot de oorlogsjaren.
Het uitlenen van materialen stond niet voorop, maar het kon wel. Na de oorlog werd uitlenen steeds belangrijker; wilde de bibliotheek overleven, dan moest men wel. Maar eenvoudig was het lenen nog steeds niet. Je begaf je met een wensenlijstje naar de balie, daarna zocht de dienstdoende medewerker de door jou gevraagde boeken. In de vaktaal heette dit gesloten uitlening. Het zorgde vaak voor teleurstelling, want meestal waren de gewenste boeken uitgeleend.
Ik bezocht de Keizersgracht vanaf mijn 18e jaar, toen ik op de Frederik Muller Academie opgeleid werd voor bibliothecaris. Ik vond de Centrale maar een sfeerloze bedoening. Ik was gewend aan de filialen August Allebéplein en Surinameplein. Die waren druk, rommelig, gezellig en je kon alles zelf uitzoeken.
Eenmaal in de chique Studiezalen was het wel wat aangenamer, zeker de Krantenzaal. In de jaren ‘70 kwam daar het Actueel Documentatie- en Informatie Centrum bij, waar je heel veel maatschappijkritische brochures, stencils en krantjes kon vinden, de z.g. ‘grijze literatuur’. De OLB kocht veel van deze moeilijk verkrijgbare ‘grijze literatuur’, bij het al evenzeer op actualiteit ingestelde Athenaeum Nieuwscentrum aan het Spui.
“De trappen kraakten griezelig en in een ‘steeds dunnere lucht van linoleum- en papiergeuren’ bereikt Eddy zijn gewenste studiezaal. Een hallucinerende ervaring.”
Het Trappenhuis met op de leuningenpilaartjes bronzen aapjes van horen, zien en zwijgen, bracht je al slingerend naar al die mooie zalen. De beroemdste schrijver van Nederland tussen 1935-1970, Simon Vestdijk, beschrijft in zijn beklemmende roman De Redding van Fré Bolderhey (1948) het effect van dat trappenhuis op hoofdpersoon Eddy. De trappen kraakten griezelig en in een ‘steeds dunnere lucht van lineoleum- en papiergeuren’ bereikt Eddy zijn gewenste studiezaal. Een hallucinerende ervaring. Daarna vertelt de bibliothecaresse hem vinnig zich stil te houden. Het bijzondere aan deze scène is ook dat de bibliothecaresse voor iedere lezer/bezoeker herkenbaar was. Het was Celestine Polak, die, trouwens na haar onderduik, eind 1945 terugkeerde en ontvangen werd alsof er niets gebeurd was….
In 1977 verhuisden de Publieksafdelingen naar het naargeestige pand Prinsengracht 587. De twee gebouwen sloten op elkaar aan. Daar kon je eindelijk, net zoals al jarenlang in de filialen heel gewoon was, zèlf je materialen uitkiezen. Je kon nu, naast boeken, ook langspeelplaten en bladmuziek lenen, want de Muziekafdeling verhuisde vanuit de Jacob van Campenstraat mee. Op de 6e verdieping ‘zat’ de Jeugdafdeling, verhuisd vanaf de Herengracht, de voormalige huisvesting van de in de OLB opgegane Roomsch Katholieke OLB. Ach, Herengracht 415, wat een sfeervol pand was dat. Ik was tussen 1973-1976 jeugdbibliothecaris op de filialen Bijlmer Centrum en Emmastraat en moest daar geregeld voor besprekingen en het ‘inkijken van nieuwe jeugdboeken’ daar zijn. Een verrukkelijk uitzicht, leuke collega’s, prachtige jeugdboeken, het kon niet op. Maar ja, dat kon het wel en vanaf 1977 vonden de besprekingen plaats in het lelijke Prinsengrachtgebouw. Binnenkomen door een somber halletje ontnam je iedere vreugde. Gelukkig stond daar meteen Nader, de meest hoffelijke portier die ik me tot zijn vertrek in 2017 kon voorstellen.
De verschillende afdelingen op de Prinsengracht waren dan wel rommelig en onoverzichtelijk, maar daarom niet ongezellig.Dat zag je ook terug bij de medewerkers. Ze waren vaak tamelijk jong, en de sfeer van de jaren ‘70/’80/’90 was gemoedelijker dan in de ambtelijke jaren daarvoor. Daarbij waren de klanten van Jeugd- en Muziekafdeling ook meer aanwezig dan de wat verroeste boekenleners.
Maar het pand aan de Prinsengracht verloederde, was te klein en onoverzichtelijk. Eindelijk, in 2007, was aan het Oosterdok het sublieme gebouw van Jo Coenen klaar. Eindelijk kon de OBA voldoen aan zoveel meer wensen dan we gewend waren. Honderden computers voor de gebruikers, studiezalen te over, een tentoonstellingsruimte, een radiostudio, luistermogelijkheden, wat niet? Drukte voor wie drukte wil, stilte voor wie stilte zoekt en een café en restaurant. De entree is nog steeds overweldigend.
De bibliotheek is, 18 jaar na opening, al enige malen opnieuw ingericht. Dat is maar goed ook. Het succes van het Oosterdok is overduidelijk. Laat dat zo blijven want een mooier pand zal er niet snel komen. En dat Trappenhuis dan? Nou, er was een verschil van mening tussen architect Jo Coenen en Hans van Velzen. Jo wilde overal trappen maar Hans, pragmmatischer, wilde roltrappen. Die kwamen er. Behalve bij de opgang naar de hoogste publieksverdieping. Dáár ligt een Trap die in de buurt komt van het Trappenhuis zoals Vestdijk beschreef. Eenmaal boven sta je voor misschien wel het mooiste uitzicht over Oosterdok en de Binnenstad van Amsterdam. Leve Amsterdam en de OBA!
Auteur: Leo Willemse
Lees ook Joosje Lakmaker/ Elke Veltkamp over de geschiedenis van de OBA
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.