Jongeren van scholen in het voortgezet onderwijs in Amsterdam deden mee aan een verhalenwedstrijd in het kader van de viering van Amsterdam 750, met als startpunt: “Mijn Amsterdam in de toekomst”. Dit is het verhaal van Beesan.
‘Dit gras wil ik weg, de bomen moeten worden gekapt, dit paadje…’ Bart Veenhoven liep door het Erasmuspark, wijzend op alle voorwerpen. Zijn werknemers liepen achter hem aan, al zijn opmerkingen en bevelen precies noterend in hun notitieblokjes. Ze wisten maar al te goed hoe boos hun baas kon worden als zijn bevelen niet tot op de puntjes werden uitgevoerd. Bart Veenhoven was een lange, sterke man, ergens in de dertig. Zijn gezicht werd door sommigen nogal grappig gevonden. Zijn felblauwe ogen vormden een grappig contrast met zijn rode haar. Het was een man om voor op te passen, dat was alom bekend. Zijn ogen stonden altijd minachtend en kil en de meeste mensen hadden hem nog nooit zien glimlachen. Wat echter totaal níet bekend was, was de ware reden waarom Bart het bos in het Erasmuspark wilde kappen. Iedereen ging ervan uit dat hij een mooie wijk ging aanleggen in het park, maar zijn plannen waren heel anders. Hij was uit op iets boosaardigs, iets angstaanjagends, iets wat de wereld kon vernietigen…
Zoë liep met een zwaar hart door het vrolijke bos in het Erasmuspark. In de bomen kwetterden de vogels hun ochtendlied, achter de boomtoppen kwam de zon op en het lange gras zwaaide mee met de lichte herfstbries. De grond werd bedekt met een prachtige zee van oranje bladeren. Het was een prachtige ochtend, maar niet voor Zoë. Ze was haar huis uitgeglipt om even de ontsnappen aan de eeuwige ruzie van haar ouders. De laatste tijd praatten ze zelden met elkaar en als ze dan eens iets zeiden, maakten ze ruzie. Zoë zuchtte. Haar ouders maakten ruzie over álles: school, kinderen, avondeten, werk en… wat is dat? Ze stopte met lopen. In het groepje bosjes dat ze net had gepasseerd, bewoog en ritselde. Ze liep erheen, maar bleef stil staan en slaakte een kreet toen er ineens een blauwe lichtstaal doorheen scheen.
Even bleef hij op de boom naast haar schijnen en verdween toen weer. Ze wou het net op een lopen zetten toen de bosjes opeens tot leven leken te komen. Toen, even plotseling als de lichtstraal, kwam er een man tevoorschijn uit de bosjes. Hij zag er best oud uit, Zoë schatte hem rond de 70 jaar. Hij was al bijna kaal, hij had alleen een paar plukjes haar achter zijn oren. Hij had heldere, groene ogen, met daaronder een iets te grote neus, maar zijn neus was niet wat Zoë opviel. Het waren zijn kleren die haar aandacht trokken. Hij droeg een heel ouderwets lichtblauw pak, dat leek alsof het licht gaf. Het lijkt wel alsof hij recht uit het verleden komt, dacht Zoë. Ze besefte dat ze de man de hele tijd met open mond had zitten aankijken, terwijl ze van de schrik probeerde te bekomen.
‘Wie… wie… wie bent u?’ Ze stotterde, omdat ze was geschrokken van zijn plotselinge verschijning. Ze was niet echt bang voor de man, hij was best oud en zij nog jong en fit. Ze wist bijna zeker dat ze hem wel de baas kon zijn als hij haar iets aan zou doen. En anders kon ze het altijd nog op een lopen zetten. De man leek even verbaasd om haar te zien als zij hem. ‘Ik ben Bob, Bob Herman. Het spijt me dat ik je heb laten schrikken, dat was niet mijn bedoeling, mag ik vragen in welk jaar we zitten?’ Zoë was verbaasd dat hij dat zelf niet wist. ‘Het is 2025’ antwoordde ze. De man, die blijkbaar Bob heette, keek haar blij verrast en met een stralend gezicht aan. ‘Geweldig! Het is gelukt’, riep hij zachtjes, meer tegen zichzelf dan tegen Zoë. De laatstgenoemde wist niet wat er zo ‘geweldig!’ was aan het huidige jaar. ‘Dit bos gaat toch gekapt worden?’ vroeg Bob toen. Zijn gezicht werd ernstig bij de vraag. ‘Ja, ze zijn van plan om er eind deze week mee te beginnen.’ ‘Oké luister dan goed, ik heb niet veel tijd om het uit te leggen, maar dit bos mag absoluut niet worden gekapt. Ik ben uit het verleden gekomen om jullie te waarschuwen!’
Zoë dacht dat Bob haar voor de gek hield, uit het verleden jaja! Anderzijds, dat zou wel verklaren waarom zijn kleren er zó oud uitzagen… De man zag haar aarzeling en zei: ‘Luister, ik weet dat het belachelijk klinkt, maar het is echt gebeurd. Ze hebben een tijdmachine uitgevonden en ik ben een van de eersten die hem uitprobeert. Laat Bart dit bos niet kappen! Dat zal het einde van de wereld kunnen betekenen!’ Zoë keek hem aan. Wat hij beweerde klonk inderdaad belachelijk, maar haar instinct zei haar dat deze Bob de waarheid sprak. ‘Waarom is het zó erg? Bart wil hier alleen maar een wijk aanleggen.’ ‘Nee! Dat is alleen wat hij je wil laten geloven!’, riep Bob, ‘Geloof me alsjeblieft. Dit park is geen normaal parkje, dit park heeft een heel groot geheim. De bomen, het gras, dat mag niet weg worden gehaald, het is hier honderden jaren geleden geplant om de mensheid te beschermen tegen de reus.’ ‘De reus?’ vroeg Zoë, die er nu helemaal geen touw meer aan vast kon knopen. ‘Ja! Onder deze bomen en dit gras leeft een reus genaamd Darkinos. Lang geleden is hij gevangengezet onder dit park, hoe precies, dat weet niemand. Sindsdien wacht hij op iemand die hem zal bevrijden, zodat hij wraak kon nemen op de mensheid. En Bart wil hem bevrijden. Laat dat niet gebeuren! En onthoud, elke schurk heeft een hart, je moet hem alleen zien te bereiken. Iedereen kan haten, maar alleen een echte slimmerik kan iemand verslaan met liefde!’ na die woorden verscheen er weer een lichtflits en verdween Bob even plotseling als hij was gekomen. Zoë bleef staan. Had ze het zich verbeeld, droomde ze? Ze kneep zichzelf. ‘Au.’ zei ze zachtjes. Ze dacht na. Wat moest ze nu doen? Ze nam een besluit. Amsterdam, háar stad, daar moest die schurk vanaf blijven!
Auteur: Beesan School: Amsterdamse Lyceum, G2C
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.