Sla navigate over

Floradorp in Vogelvlucht. Herinneringen aan de eerste jaren

12 november 2024
Geschreven
Noord
Verleden. Het verhaal van Amsterdam

In 1978 vierde Floradorp haar 50-jarige bestaan. Ter gelegenheid hiervan verscheen het boekwerkje ‘Mooi rood is niet lelijk. Floradorp in Vogelvlucht’, waarin herinneringen van bewoners aan die eerste vijftig jaar centraal staan. In dit verhaal een greep uit herinneringen van toenmalige bewoners over de eerste jaren in Floradorp.

Floradorp in Vogelvlucht. Een speciale uitgave van buurtkrant 'De Olifant' in 1978. Auteurs: Hanneke Ritmeester en Ben IJpma

Woningnood

In Amsterdam heerste in het eerste kwart van de twintigste eeuw grote woningnood, terwijl tegelijkertijd op grote schaal plannen werden gemaakt voor het slopen van verkrotte buurten in de binnenstad. Honderden krotwoningen konden pas onbewoonbaar worden verklaard zodra er een alternatief was voor de bewoners. De gemeente Amsterdam plande verschillende tuindorpen rondom de oude stad. Hier moesten woningen worden gebouwd in nieuwe wijken in pas geannexeerde buurgemeenten zoals Buiksloot en Nieuwendam, zodat de gemeente een andere woning kon aanbieden. Floradorp was zo’n nieuwe wijk in Noord. Veel eerste bewoners van Floradorp kwamen uit de krottenwijken, zoals de Jonker- en Ridderbuurt en de Jordaan.

Ridderstraat in de Jonker- en Ridderbuurt. Vlak voor de sloop. Foto: Nico Swaager, 1929. Stadsarchief.

Juffrouw Ronge

In de krottenwijken sliepen bewoners vaak nog een bedstee. In Floradorp kregen ze woningen met slaapkamertjes. Van de gemeente kregen mensen twee bedden. Bewoners van het eerste uur halen herinneringen op. Mevrouw Tinneveld: “Ik zie die bedden nog voor me, houten ledikanten, het linnengoed kon je voor 50 cent kopen in de Dotterbloemstraat nummer 11. Daar was toentertijd het kantoortje van de gemeente. Je kon er dekens, lakens en linnengoed kopen. Dan moest je 50 cent per week bij de huur betalen.”

De gemeente had vroeger ook controle op de mensen, want af en toe kwam juffrouw Ronge van de gemeente zomaar op bezoek. De mensen hadden haar maar binnen te laten. Mevrouw Kesner: “Dat hebben we meegemaakt op de Vogelkade. Daar was een gezin, dat was niet zo schoon, en daar kwam juffrouw Ronge soms wel eens om half acht ’s morgens op bezoek. Soms wel eens vóór half acht, zeven uur, kwart voor zeven. Dan belde ze aan en kwam ze kijken in de keuken, de kamer, de slaapkamers. Nou, zei de man, dat moet klaar zijn hé, zo ’s morgens in de vroegte.

De volgende morgen kwam ze weer. Wacht, zei die man, ík doe open. Hij kleedde zich spiernakend uit en deed de deur open. ‘Komt u maar binnen’. Nou, ik zal je vertellen, ze was weg hoor, en ze is nooit meer ’s morgens vroeg gekomen.”

Buurtgenoten van toen

Mevrouw Tinneveld: “Je had hier Cupido, de messentrekker. Dat was een man met een pet op, die altijd riep: ’Vrouwen, kiest Romme (katholieke politicus, red.)’. En Makke Bram, die liep altijd op zondagavond met de Cetem door het dorp. Dat was een gestencild krantje, waarin de voetbaluitslagen stonden. Dan riep ie: ‘De Cetem, de Cetem’, en dan riepen wij: ‘Steek ‘m in je zak en vergeet ‘em!’.

Er liep ook altijd een haringman door de buurt, met zo’n emmer aan z’n arm, die riep: ‘Twee centen, vijf voor een dubbeltje, de haringen’. Die heette Bennie, dat was echt zo’n dorpsfiguur, een man met zo’n mooi wit jasje aan. Zaterdags kwam ook de schoenmaker langs. Dat was Hartman, die toen zijn winkeltje had op de hoek van de Pinksterbloemstraat, op de plaats waar tante Greet nu de olie verkoopt. En dan had je het mannetje met voer, dat was een oom van mij, want ze hadden hier vroeger ook al veel duiven. Die kwam dan op een grote bakfiets, met een mand erop, waar het voer in zat.

En niet te vergeten Richard Schirmann, die liep wekelijks de contributie voor IJboys, dat heeft hij geloof ik veertien jaar gedaan. En altijd steevast zaterdags het orgel, waarbij de mensen dansten. Wie ook zaterdags door de buurt reed, dat was ouwe Pruis, die had een kar met zo’n stang erop waaraan allemaal gedragen kleding hing. Bij ons op de hoek had je dan nog kolenman Heldoorn, daar haalde je een maat kolen.” Mevrouw Ladru: “Je had ook nog tante Saar, die op zondagmorgen met aardbeien door de straat liep en dan riep: ‘Aardbeien, een slof’.”

Al deze mensen hebben op hun manier een stempel gedrukt op de sfeer in Floradorp.

Weegbreestraat, Floradorp, 1928. Stadsarchief.

Samen leven in de buurt

Vroeger werd Floradorp ook wel het ‘Rooie Dorp’ genoemd, omdat er veel communisten woonden. Mevrouw Blindeman: “Toen waren we veel meer één met de mensen dan tegenwoordig. Door de armoe zaten we allemaal in hetzelfde schuitje. Die eenheid kwam, doordat je allemaal voor hetzelfde streed. Vroeger was het zo, als je ziek was, dan kwam de een met fruit, de ander met bloemen en een derde kwam met soep. Niet dat je het nu zo nodig had, maar de mentaliteit onder de mensen was heel anders dan nu. Je leeft nu helemaal op je eigen. Je bent wel goed met de mensen, het ‘goeiemorgen, goeienavond’, maar verder kan je doodvallen.”

Mevrouw Kesner: “Ik was in die tijd juist meer op mezelf. Wij hadden een andere overtuiging, wij waren S.D.A.P.’ers terwijl de hele straat communist was. Daar hebben we wel last van gehad.” Mijnheer en mevrouw Tinneveld: “Er is niet veel verschil tussen het vroeger in Floradorp wonen en nu. De buren gingen toen hetzelfde met elkaar om als nu. Je selecteert zelf.”

Mijnheer en mevrouw Ladru: “Vroeger waren de mensen veel meer bij elkaar betrokken. Bij je buren kon je altijd aankloppen, dat kan nu eigenlijk niet meer. Echte burenhulp, dat ken je tegenwoordig niet meer. Het was vroeger ook veel gezelliger, als er een orgel in de straat kwam, stonden vrouwen breiend in de deur.

Auteurs: Hanneke Ritmeester en Ben IJpma

* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.