Tussen 1813 en 1870 was Amsterdam in verval. In 1735 leefden er 240.000 mensen in de stad. In 1815 waren dat er nog maar 180.000. Amsterdam was een stervende stad, terend op oude roem en een kleine groep rijken. Verkrotting, isolement en armoede tekenden de stad. Amsterdam verdween bijna van het wereldtoneel.
In 1815 zat Amsterdam op de bodem van de put. Er leefden maar 180.000 mensen. De stad lag nog altijd binnen de stadswal uit de 17e eeuw; de ring Nassau-, Stadhouders-, en Mauritskade. Naast de deftige grachten als de Herengracht en de Keizersgracht lagen de straatarme volksbuurten de Jordaan, de Waterloopleinbuurt en Rapenburg. De bevolking was gekrompen, de tijd leek stil te staan. De haven was weinig bedrijvig.
Bovendien was Amsterdam zijn eeuwenoude bestuurlijke vrijheid kwijt. De stad viel nu onder de nieuwe koning en de regering in Den Haag. Londen, Wenen, Parijs en Berlijn waren razendsnel in opkomst en moderniseerden. Amsterdam lag in een uithoek en werd gezien als een ‘stervende Zuiderzeestad’.
Vanaf 1850 begon dan toch de modernisering van de stad. De koning en de regering in Den Haag moesten rekening houden met de Amsterdamse patriciërs, de machtige rijken en handelaren. Daarom investeerden zij in de stad. Bovendien bereikte de industriële revolutie Amsterdam. Particulieren als Samuel Sarphati (1813-1866) en Piet van Eeghen (1816-1889) namen het initiatief tot onder andere de bouw van het Paleis voor Volksvlijt en het Vondelpark. De stad kreeg meer allure en sloot zich aan bij de moderne tijd. Nieuwe politieke ideeën kregen aanhang.
Het stadsbestuur was conservatief en ondernam weinig. De ambtenaren sloften met een kalotje door het stadhuis. Van het trotse stadsbestuur uit de 17e eeuw was weinig over. Pas met radicale liberalen als Treub (1858-1931) en later de socialist Wibaut (1859-1936) kreeg het stadsbestuur weer elan, initiatief en visie.
Gestaag kwam Amsterdam weer tot bloei. In 1900 leefden er al een half miljoen mensen, bijna 3 keer zoveel als in 1815. Een onvoorstelbare groei. Het was een levendige industriestad geworden, met veel arbeiders en fabrieken.
Door de opening van het Noordzeekanaal in 1876 werd de haven weer belangrijk. De enorme stoomschepen bereikten nu gemakkelijk het IJ. In 1884 kwam de Westergasfabriek bij de Haarlemmerweg.
Langs het Vondelpark uit 1865 kwam een luxe woonwijk; de Pijp en de Kinkerbuurt werden drukke arbeidersbuurten. In 1885 was het Rijksmuseum klaar en in 1889 het Centraal Station.
De bevolking was dus gegroeid, de haven floreerde, de stad leefde weer. De fabrieken, arbeiders en ondernemers maakten Amsterdam weer tot een Europese ‘grootstad’.
Door deze wonderbaarlijke opleving ontstond buiten de historische grachtengordel een levendige moderne stad. De oude handelsstad vond blijvend aansluiting met de wereldeconomie, zoals ook nu blijkt uit Schiphol, de Zuidas en het massatoerisme. Amsterdam werd geen geconserveerde museumstad, maar een dynamische industrie-, zaken- en migrantenstad.
Wekelijks komen er nieuwe historische achtergrondverhalen bij op de nieuwspagina van de gemeente Amsterdam. Een deel van deze verhalen verschijnt ook in de gemeentekrant Amsterdam. De oplage is 523.000 exemplaren en komt zes keer per jaar uit in heel Amsterdam.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.