Het was de zomer na mijn tiende verjaardag. Zo’n zomer uit de jaren waarin wekenlang het asfalt zinderde. De zomer waarin ik oud en wijs genoeg was geworden om alleen met mijn één jaar jongere broertje Luc te mogen gaan zwemmen. Op de fiets helemaal naar de Sloterplas die achter het einde van de wereld lag. Want in 1955 hield Amsterdam gewoon nog op na het Mercatorplein.
Daar voorbij begon het lange niets en dáár weer achter doemde dan zomaar die verrukkelijke Sloterplas op! Zo groot als de zee met rondom bergen zand die niet voor duinen onder deden. Een levensgevaarlijke plek om te zwemmen: het glooide langzaam naar 30 meter diepte in het midden. Wij hadden er geen weet van, maar voor welke veiligheid dan ook moesten wij een autoband mee nemen. Die stond altijd opgepompt en wel op onze veranda, voor het geval dat…
Met mijn fiets al aan de hand wachtte ik op Luc en mama die gelijk met ons de deur uit ging. Ze controleerde of ik de groene badtas wel goed rechtop in de fietstas had gezet en drukte mij voor de zoveelste keer op het hart dat ik niet van de stoepen af moest bonken met die melkfles. Luc was in aantocht, te merken aan de autoband die hij van drie trappen hoog de straat op liet rollen.
Eenmaal in het grote niemandsland groeiden hier en daar nieuwe huizen uit het zand. Volgens mijn vader zou hier Nieuw West komen. Misschien zouden wij ook nog wel eens hier naar toe verhuizen! Dat leek ons heel prettig met die gratis Sloterplas voor de deur!
Gauw omkleden en de kleren in de fietstas. Sandalen er ook bij en de tasriempjes dicht. Het was zaak om de fietsen altijd in het oog te houden. En bij onraad snel uit het water te komen om onverlaten af te schrikken. Maar er was zelfs geen onverlaat te bekennen vandaag. Het was heerlijk! Eerst even een stukje met de band, dan lekker opdrogen, elkaar onder het zand graven, de boterhammen opeten, de melk eerlijk delen, met kledder insmeren, afspoelen. En weer en weer en weer. We hadden geen weet van de tijd. We dobberden met de autoband helemaal naar het midden. Zo ver mochten we eigenlijk niet, maar er was lekker niemand om ons terug te roepen…Wij waanden ons op volle zee.
“Die moest je dáár verstoppen zodat ze nooit in het zand zouden vallen. Want zand in je slot was het begin van het einde…”
Plotseling overviel mij een grote angst! Welke kant was ook alweer ONZE kant? Ik had geen flauw idee meer van de richting. Elke overkant was wazig. Zó ver waren we dus! Ik kon zelfs onze paal niet meer zien! Ik had sinds enkele weken een bril maar die zat volgens de nadrukkelijke instructies veilig in een echte brillenkoker in de fietstas. Luc was zich van geen ramp bewust. “Het bord was toch dáár? Ja, de fietsen staan er ook nog.” Ik kneep mijn ogen dicht, maar ik kon zijn zekerheid met geen mogelijkheid delen. Luc zette al koers in zijn goede richting. Met grote twijfel peddelde ik op de band ik achter hem aan en waarachtig, dichter bij de kust zag ik opgelucht dat er geen vuiltje aan de lucht was.
Het leek ons wel zo’n beetje het einde van de middag en we stapten aan wal om ons weer aan te kleden en de thuisreis te aanvaarden. Daar sloeg het noodlot alsnog toe: de groene badtas zat niet in de fietstas! Luc wist heel zeker dat de tas er bij het boterham eten nog was. En dit waren toch écht onze fietsen “Kijk maar, dit is onze lege melkfles. En onze sandalen”. Dat laatste was een geluk bij een ongeluk want in onze sokken, diep in onze sandalen zaten de fietssleuteltjes. Die moest je dáár verstoppen zodat ze nooit in het zand zouden vallen. Want zand in je slot was het begin van het einde…
Plotseling meende ik bij een stapel betonplaten in het verboden gebied iemand te zien zitten. Teruglopend zag ik gelukkig dat het een mevrouw was! Ze had een wapperend sjaaltje om en droeg een zonnebril. Ik vroeg haar of zij misschien een groene badtas had gevonden. De mevrouw wreef zout in de wonden met de veronderstelling dat mijn moeder dat vast en zeker ook helemaal niet leuk zou vinden. Al je kleren kwijt nota bene. “En hadden jullie mooie handdoeken bij je?” Oh, lieve hemel. De handdoeken natuurlijk ook weg! Ik had geen enkele hoop meer. “Zat er ook geld in de tas ?” vroeg de mevrouw. “Nee, gelukkig niet!” Stel je dat ook nog voor! “En je bril?” Mijn bril, mijn bril! Ik stortte neer in het zand en barstte in tranen uit. O, Gòd, o Gòd, niet óók mijn bril!
“Kom eens hier” zei de mevrouw “Was het deze bril?” Ik zette totaal beduusd de bril op. Het leek zo goed als zeker mijn eigen bril! “En was het ook deze tas?” Ze haalde onze groene badtas achter haar rug vandaan. Verbijsterd keek ik naar ons eigendom. De vrouw zette haar zonnebril af en begon verschrikkelijk te lachen. Het was overduidelijk mijn moeder! Het drong langzaam tot mij door dat ze mij uitlachte omdat ik haar niet had herkend. Mijn bloedeigen moeder had mij de schrik van mijn leven bezorgd en ze vond het nog leuk ook! Er trok een waas van woede voor mijn ogen. Die bleef nog weken hangen…
Auteur: Nel Vos
Het Van Eesteren Museum bevindt zich aan de Sloterplas, het kloppende hart van Amsterdam Nieuw-West. Hoe deze Amsterdamse tuinstad stedenbouwkundig tot stand is gekomen is natuurlijk interessant, maar vertelt niet het hele verhaal. De stad wordt namelijk geleefd en gemaakt door de mensen die er wonen. Vanaf de aanleg van Nieuw-West in de jaren ‘50 tot het heden zijn er talloze herinneringen gemaakt, bijzondere ontmoetingen tot stand gekomen en vele verhalen geschreven. De verhalen uit dit bijzondere stadsdeel maken deel uit van het gedeelde erfgoed van Nieuw-West. Woon jij ook in Nieuw-West? Misschien herken je je wel in een van de verhalen. Of heb je zelf een mooi verhaal te vertellen? Dan horen wij dat graag.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.