Wil Brons, geboren in 1915, woonde sinds zijn eerste jaar in de Bellamydwarsstraat in Oud-West (zie Deel 1).
“Hiernaast woonde een tramconducteur, met z’n vrouw natuurlijk want waar haalde hij anders die zes kinderen vandaan ? En verderop woonde zijn collega met twee dochters. Achttien gulden in de week verdienden ze bij de tram. Het waren tijden waarin je wist te handelen in overleg met je inkomen.
[ zie: https://vakbondshistorie.nl/dossiers/de-vergeten-staking-van-amsterdam ]
Mensen met grote gezinnen hadden het heel slecht. Er liepen hier voor de oorlog een hoop arme kinderen over straat. Van die zielige bleekneusjes. In de Marnixstraat gingen ze in het gemeentelijke badhuis in de tobbe en daar werden de kleertjes gewassen. Kinderen met lange zwarte kousen … van de sociale dienst. Hun pa met een belastingplaatje op het achterspatbord van de fiets, groot gat erin … sociale dienst. Kreeg die man eindelijk na veel bidden en smeken een kostuum los, met zo’n heel klein visgraatje … sociale dienst. Je kon het met goed fatsoen niet aan een ander verkopen. De mensen schaamden zich en dorsten zich op zondag niet op straat te vertonen. Tijdens de crisisjaren, in de jaren ’30, zijn er vijftig mensen aan de borrel geraakt. Zoals Volkers, die had een bokkenwagen en een stal in de Schimmelstraat, die rommelde wat. Als die eens iets verdiend had, had-ie gelijk een snee in z’n neus, zo noemden ze dat als je bedronken was.
Ik heb het gelukkig goed gehad. Twee broers waren al de deur uit en eentje zat er op de grote vaart. Die moest vaak naar New York en dat duurde 52 dagen. Soms kwam-ie twee of drie dagen thuis en dan stond mijn bed aan het voeteneind van rn’n ouders’ bed. Toen hij trouwde woonden we hier met z’n drietjes. De kleren die mij te klein waren gingen naar arme gezinnen in de buurt. ‘Ik kan ze ook nog wel verkopen’, zei vader altijd, ‘een jasje voor twee kwartjes, maar nee, dat is niet nodig.’
Mijn vader werkte in de diamantslijperij hier schuin tegenover [*]. Omdat je je ogen nogal nodig hebt bij het diamantslijpen … het was schaften [lunchtijd] van twaalf tot twee, met twee stappen was hij hier, boterham eten, dan schoof hij zijn schoenen en zijn bovenbroek uit en dan ging hij drie kwartier liggen om zijn ogen rust te geven. Bij ijzergieterij Simmen [bedoeld: Zimmer **, waar nu de kinderboerderij Zimmerhoeve is] in de Schimmelstraat, waar ze lantaarnpalen en putdeksels maakten ging om vijf voor half twee het fluitje dat het schaften daar voorbij was. Als m’n vader dat fluitje hoorde stapte hij z’n bed uit, ging zich wassen en hup weer naar de fabriek, tot zes uur. Op de Lutherschool in de Bilderdijkstraat kregen we iedere ochtend een half uur bijbelse geschiedenis. M’n vader zei: ‘Wat heb je daar nou aan?’ Een goeie vraag. Het was geen kwaad wat je leerde, maar als je het gevoel had om voor een ander wat te doen, deed je ’t ook wel zonder bijbel.”
* nu gebouw “Stampwerk” aan het Casper Flickhof; zie: https://geheugenvanwest.amsterdam/page/18809/caspar-flick
** zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Zimmer_(bedrijf)
Mevrouw Brons komt thuis. “Sorry, maar moet je nou eens horen. Ik kom net die grijze vrouw tegen van wie ik dacht dat ze om de hoek woonde en ik zei toch wel eens tegen jou ‘die ken ik’ Zegt ze tegen me: ‘Ben jij niet Sientje Teppenkamp?’ Ik zeg ‘ja, ben jij niet Jopie Prijs, van de Bilderdijkkade?’ Daar zijn wij geboren. Ze zegt: ‘Ik woon daar nog steeds. Dat is het enige huis dat nog niet afgebroken is.’ Kun je nagaan, het enige overgebleven pand. We lopen altijd langs elkaar heen en nou in ene …”
Wil Brons: “Zo zie je maar weer. Enfin … en toen … nee, ik begon bij Gerson in de Kalverstraat, damesmode voor de betere klant, als leerling-etaleur. Ik was net veertien. Als je het in je vingertoppen hebt om met fantasie te kunnen werken … daar heb ik maar niet op gewacht. Bovendien roken al die meiden naar parfum want die moesten er tiptop uitzien. Na twee weken zei ik tegen de chef: ‘Ik wil weg.’ Hij zegt: ‘Je moet de maand uit werken.’ Ik zeg: ‘Nee ik wil niet, ik … ik … die meiden!’ Hij lachen. Ik kreeg veertien dagen loon, twee papieren rijksdaalders.
Toen ben ik in de tabak terechtgekomen. Dat spul was in pakhuizen opgeslagen. De pakhuisknechten maakten de pakken open en dan moest ik de tabaksbladeren binden, met een kaartje eraan welke soort ’t was. Dat ging dan naar Zwitserland, waar ze er sigaren van maakten. In 1930 was er die crisis met Duitsland en werd de accijns op tabak verhoogd. Dan raakte die tabaksweduwe [de Erve de Wed. J. van Nelle N.V.] in paniek en werden er weer twee of drie ontslagen.”
NB: de tekst komt uit de Z-krant nr.12 uit juni 1998, met toestemming in 2025 van auteur Hugo Jetten en Z. met enige aanvullingen door Marc Stegeman voor het Bellamy BuurtMuseum, juni 2025.
Een gezellige plek die we samen inrichten, onderhouden en vullen met fijne activiteiten. Bij ons kan iedereen met een leuk idee, activiteiten organiseren. Het maakt bij ons niet uit wat je achtergrond of leefstijl is, iedereen is welkom. Gastvrijheid staat bij ons hoog in het vaandel. Loop gerust binnen voor een kop koffie of thee, kom bij ons eten of lunchen. Lekker eten, fijne mensen.
* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.