Sla navigate over

Vrouwen op de tram

15 oktober 2024
Geschreven
Hele stad
Verleden
Herdenken
Oorlog

Binnen enkele maanden na de capitulatie op 15 mei 1940 worden de gevolgen van de bezetting merkbaar bij de Amsterdamse tram. Anti-Joodse maatregelen bereiken ook trambestuurders en conducteurs. Op 9 oktober 1940 stuurt directeur Willem Hofman (1932-1955) met openlijke tegenzin de ‘Kennisgeving aan de ambtenaren en werklieden der Gemeentetram en -Veren’ rond, die later bekend komt te staan als de ‘ariërverklaring’.

De eerste werkdag na het afronden van de opleiding, 6 mei 1943. Foto, Nationaal Archief/Spaarnestad

Joodse personeelsleden verliezen hun baan

Hofman vermeldt uitdrukkelijk dat hij handelt op verzoek van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Op 4 november worden alle Joodse gemeenteambtenaren ontslagen, zo ook trambestuurders, monteurs en conducteurs. 41 Joodse personeelsleden verliezen hun baan; slechts drie van hen zullen de oorlog overleven.

Op 18 juni 1942 krijgt Hofman te horen dat Joden geen gebruik meer mogen maken van het openbaar vervoer; kort daarna moet hij trams en personeel inzetten voor het vervoer naar het Centraal Station van jonge en bejaarde Joden, opgeroepen voor ‘tewerkstelling’ in Duitsland. De bestuurders en conducteurs krijgen een speciale Sperre (tijdelijke vrijstelling) zodat zij na de avondklok de trams kunnen rijden.

De druk op het personeel neemt hand over hand toe. In april 1942 worden ongehuwde mannen tussen 18 en 22 jaar opgeroepen zich te melden voor de Arbeitsdienst (Arbeitseinsatz) in de Duitse oorlogsindustrie. Tegen september 1942 is ongeveer 250 man trampersoneel naar Duitsland vertrokken. Vijftien mannen zijn vrijwillig in dienst gegaan bij de Wehrmacht. Ongeveer 150 werknemers melden zich ziek, van wie een aantal ondergedoken is om aan de Arbeidsdienst te ontkomen. Nog eens 50 man worden opgepakt voor activiteiten variërend van het houden van postduiven tot het waarschuwen voor razzia’s en andere illegale acties. In 1943 volgt ontslag voor de mannen die met een Joodse vrouw getrouwd zijn. In totaal verliest het bedrijf meer dan 400 arbeidskrachten.

Gehuwde vrouwen verboden te werken

De trams blijven rijden, maar het tekort aan personeel is merkbaar. Lijnen worden (tijdelijk) opgeheven, pauzes ingekort en verloven ingetrokken. De nog aanwezige personeelsleden maken soms werkweken van 54 uur. Directeur Hofman weet burgemeester Edward Voûte begin 1943 ervan te overtuigen dat het verlies van arbeidskrachten desastreuze gevolgen zal hebben voor de exploitatie van het tramnet. Nog meer GVB-personeel naar de Arbeidsdienst kan niet.

Op de achtergrond is het bedrijf dan al bezig met het werven van vrouwelijk personeel. In november 1942 besluit de burgemeester dat wegens het tekort vrouwen op proef mogen worden aangenomen. Formeel is dat onmogelijk: in de crisistijd hebben schaarste en werkloosheid de katholieke leider Romme in 1937 gebracht tot het beruchte wetsvoorstel waarin gehuwde vrouwen verboden werd te werken, om geen arbeidsplaatsen van mannen in te nemen. Getrouwde vrouwen die al werkten, verloren hun baan.

Maar nood breekt wet. Voûte verklaart bovendien dat vrouwen al veel langer op bus en tram werken bij regionale vervoerders in Gelderland, Groningen en het Gooi. In april 1943 verrichten de eerste conductrices hun diensten op de lijnen 3 en 24. Op 3 december 1943 volgt een nieuwe oproep aan vrouwen om zich aan te melden als conductrice.

Wat de rekrutering bemoeilijkt, is het grote aantal eisen. De toekomstige conductrices moeten ongetrouwd zijn, tussen de 20 en 35 jaar oud, minimaal 1,65 meter lang, de lagere school hebben doorlopen en mogen geen bril dragen. Slechts 100 reacties komen binnen, terwijl er ongeveer 300 vrouwen nodig zijn. Kranten melden dat bij gebrek aan vrijwillige aanmeldingen de arbeidsbureaus zullen overgaan op arbeidsverplichting. Sinds 1941 kunnen vrouwen die zich op een andere functie hebben aangemeld, verplicht worden te gaan werken bij de vervoersbedrijven. In Rotterdam is dat al gebeurd. Nu worden ook in Amsterdam vrouwen uit andere functies ‘gevorderd’, of ze bij de Arbeidsdienst werken of niet.

Dat overkomt Hendrika ‘Rie’ Blok. Een halve eeuw later beschrijft zij haar wederwaardigheden in Ons Amsterdam:

“Zelf werkte ik bij de Galeries Modernes in de Reguliersbreestraat, waar nu de Hema is. Op donderdag 1 april kwamen een paar Duitsers daarbinnen en wezen lukraak vijf verkoopsters aan, ook mij.”

Blok en een dertigtal andere vrouwen worden eerst meegenomen naar de Gemeentelijke Uniforminrichting op de Prinsengracht en daarna naar het hoofdkantoor van het Gemeentevervoerbedrijf aan de Stadhouderskade 1. Daar krijgen ze een ‘kraagnummer’ en een spoedcursus van een week in de remise.

Een aparte loonklasse

Na de spoedcursus en een korte begeleidingsperiode gaan de vrouwen zelfstandig aan de slag. Zij leren de tang en het stempel te hanteren, bijwagens aan te koppelen, remkabels aan te brengen en weg te nemen, wissels om te leggen en tramtreden op te klappen. Voor hen gelden aangepaste werkzaamheden en diensttijden: ze maken een 48-urige werkweek en krijgen langere eetpauzes. Van meet af aan is duidelijk dat de vrouwen minder loon zullen ontvangen dan de mannen. Het loonstelsel moet zelfs worden aangepast, omdat in de gemeentelijke regeling staat dat bij gelijk werk ook gelijk loon hoort. Daarom wordt een aparte loonklasse ingevoerd voor de conductrices. Mannen ontvangen een weekloon van ƒ 24,-, vrouwen maximaal ƒ 17,28. Wel delen zij gelijkwaardig in de toeslagen, maar wanneer de mannen een extra rantsoen tabak krijgen, geldt dat niet voor de vrouwen.

De eerste vrouwen op de tram trekken veel aandacht. Sommige mensen nemen het hen kwalijk dat zij dit werk doen. Rie Blok vertelt: ‘De eerste tijd kregen we nog wel nare opmerkingen naar ons hoofd, omdat mensen dachten dat we vrijwillig de plaatsen innamen van mannelijke conducteurs die gedwongen waren in Duitsland te werken.’ Seksistische opmerkingen hoort ze nauwelijks. ‘Nou ja, één keer een dronken man op het achterbalkon van lijn 25. Net toen ook mijn eigen vader in de tram zat! Maar toen werd ik meteen door allerlei andere mannen in bescherming genomen. Van mannen heb ik weinig last gehad op de tram. Wél van vlooien!’ Het werk had ook voordelen: ‘Schoenen waren in die tijd bijna nergens meer te krijgen, maar wij kregen die als onderdeel van onze dienstkleding.’

De problemen bij de tram houden echter aan. In december 1943 worden alle diensten op zon- en feestdagen opgeheven. Wegens gebrek aan elektriciteit rijden de trams vanaf september 1944 alleen nog tijdens de spitsuren; een maand later worden alle tramdiensten gestaakt wegens het stopzetten van de elektriciteitsproductie. Veel trams worden naar Duitsland afgevoerd. Vier maanden na het einde van de oorlog staan de conductrices op straat. Ontslagen, eervol, dat wel en in oktober krijgen zij een eenmalige uitkering. Formeel hebben zij daar geen recht op, maar ‘op billijkheidsgronden’ besluit het gemeentebestuur die toch toe te kennen. Weemoedig schrijft een journalist van het Algemeen Handelsblad: ‘Al mag het conducteursambt in Amsterdam honderdmaal een baan voor mannen zijn, wij zullen de fleurige verschijning van de conductrice missen.’

Auteur: Angelique van der Pol

Ons Amsterdam 750 jaar

Dit verhaal is ontleend aan het boek Ons Amsterdam 750 jaar. Een bijzondere stadsgeschiedenis (Walburg Pers, 2024): een keuze uit de beste artikelen uit het historisch tijdschrift Ons Amsterdam.

Ons Amsterdam

* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.