Sla navigate over

Onderscheiden heilsoldate Henny: al 60 jaar op zoek naar een ‘stukje van de hemel’ op de Amsterdamse Wallen

23 juli 2025

Zestig jaar loopt Henny Tinga (77) als heilsoldate al rond op de Amsterdamse Wallen. Een redder voelt zich ze al lang niet meer. ‘Ik kan wel proberen iemand op weg te helpen.’ Als waardering voor haar werk ontving ze de Frans Banninck Cocqpenning.

Heilsoldate Henny: ‘Nee, ik ben niet de onderkoningin van de Wallen.’ Bron: Joris van Gennip

‘Nee, ik ben niet de onderkoningin van de Wallen. Die bijnaam? Ik weet niet wie die heeft bedacht. Noem me maar gewoon Henny, Henny van de Wallen.’ Het is zondagochtend en buiten op de Amsterdamse Oudezijds Achterburgwal loopt slechts een handjevol toeristen. Maar binnen in het Goodwillcentrum van het Leger des Heils is het druk. Er wordt geklapt, gezongen en door een slapende enkeling in de hoek zelfs gesnurkt. Maar dat maakt niet uit. Tijdens deze zondagsdienst van het Leger des Heils is iedereen welkom. Op het podium staat de 77-jarige Henny Tinga; ook zij danst vrolijk mee met de muziek. ‘Angels watching over me’, zingt ze.

Vorige maand was het zestig jaar geleden dat Tinga als heilsoldate begon te werken op de Wallen. En hoewel ze inmiddels officieel met pensioen is, is ze hier nog altijd vaak te vinden. Om te koken voor kwetsbare, soms dakloze mannen, soep uit te delen of om de zondagsdienst voor te gaan.

Als eerbetoon ontving ze in december van de gemeente Amsterdam de Frans Banninck Cocqpenning, die wordt toegekend aan personen die zich tijdens een periode van ten minste twaalf jaar bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt voor Amsterdam. ‘Ik wist van niks. Mijn collega Ben had gezegd dat ik een interview zou hebben die dag en dat ik in mijn uniform en met mijn hoedje op, moest komen. Mijn man Koos zei die ochtend nog: “Was je je haar wel?” Hoezo moest ik mijn haren wassen? Ik heb toch mijn hoedje op? Toen ik hier kwam, bleek de burgemeester er te zijn.’

Zeventien jaar was Tinga toen ze begon. ‘Alle vier mijn grootouders waren heilsoldaat, en mijn vader ook.’ Inmiddels heeft ook haar dochter carrière gemaakt binnen het Leger, en zijn ook twee van haar kleinkinderen erin actief.

Majoor Bosshardt

Sommigen omschrijven Tinga – uniform, keurig gekapt blond haar en olijke blik – als de opvolgster van de iconische Majoor Bosshardt, die in 2007 overleed. Maar die vergelijking wijst ze resoluut af: ‘Er was maar één majoor Bosshardt’, zegt ze. ‘Ik ben een heel ander mens, ik heb naast mijn werk ook een gezin gehad. En Koos en ik leven lang niet zo sober als de majoor. We rijden bijvoorbeeld in een oude Mercedes.’

Op de Amsterdamse Wallen. ‘Ik ga door zolang het kan.’ Bron: Joris van Gennip

Maar Bosshardt is wel haar ‘geestelijk moeder’. ‘Mijn vader was op een begrafenis de majoor tegengekomen, ik bakte niks van de mulo en hij vroeg of zij een baantje voor mij had. Toen kon ik aan de slag in de inloophuiskamer aan de Oudezijds Voorburgwal.’ De eerste twintig jaar woonde zij met Koos, net als majoor Bosshardt, op één van de verdiepingen in dit opvanghuis.

Dat was de tijd dat heilsoldaten elke vrijdagavond nog zingend door de straten liepen, in de hoop anderen te ‘redden’. ‘Ik ben opgevoed met de gedachte dat wij gered zijn om anderen te redden, maar daar denk ik al jaren anders over. Wie ben ik om de ander te redden? Ik kan iemand op weg proberen te helpen, en als hij daarbij het geloof vindt, is dat mooi, maar dat hoeft niet. Geloven is zoiets persoonlijks.’

Waar het haar om gaat, is anderen ontmoeten. ‘Daar geniet ik van.’ Zo was er eens de zwaarverslaafde Natasja. ‘Ze had aids en was stervende, maar wilde nog heel graag trouwen met haar vriend die vastzat in de gevangenis. Dus wij hesen haar in een trouwjurk en reden naar de gevangenis. Eenmaal daar gingen Natasja en haar vriend telkens naar de wc. Heel vreemd, en ze werden teut. Bleek dat ze onder haar trouwjurk een riem had bevestigd met flesjes drank.’

Invalide Kareltje

Natuurlijk, zegt Tinga, ‘kan het soms schuren. Als je weet dat de mensen die je helpt, ook wel eens slachtoffers maken.’ Zo liep ze vroeger in de lunchpauze soms een rondje door de Bijenkorf ‘als ontspanning’. ‘En toen zag ik opeens de invalide Kareltje in zijn rolstoel. Ik zei: Kareltje, wat doe je hier, je hebt toch geen poen. Hij zei: nee, wil je me naar buiten helpen? Ik reed hem de deur uit, en toen ging hij verzitten. Bleek dat hij zes portemonnees had gestolen en onder zijn billen had verstopt.’ Die keer, zegt Tinga, ‘heb ik de politie er niet bij gehaald. Op andere momenten wel.’

Bron: Joris van Gennip

Als de dienst in het Goodwillcentrum voorbij is, worden broodjes uitgedeeld. En bij elke tafel wordt Henny even staande gehouden. ‘Ze is als een tweede moeder voor mij’, zegt Ronald – naar eigen zeggen een ‘zogenaamd zelfredzame dakloze’. Elke zondag komt hij hier, samen met zijn 16-jarige hond Siro, en maandag ziet hij Henny opnieuw als ze andijviestamppot met gehaktballen maakt voor ‘de mannenmaaltijd’. ‘Bij anderen ben je als dakloze een nummer, maar Henny ziet je als mens.’ Wat hem betreft is ze onmisbaar.

Voorlopig hoeft hij haar dan ook niet te missen. ‘Ik ga door zolang het kan’, zegt Tinga. Want het werk geeft haar nog iets belangrijks. ‘Heel soms zie ik een stukje hemel in de ogen van de ander.’ Zo stierf jaren geleden eens ene Marcel. ‘Ik hield hem vast op zijn sterfbed en keek in zijn ogen. Al die jaren van pijn, ellende op straat en de boel oplichten: alles was in één keer weg. In zijn laatste blik zag ik rust, een stukje van de hemel.’ Toen ze hier later haar zoon – die bij de politie werkte – over vertelde, antwoordde hij: ‘Maar Marcel heeft veel mensen beroofd en verdriet gedaan.’

‘Ik zei: ik weet het, maar op dat moment zag en voelde ik het.’ Misschien, zegt Tinga, ‘is dat hetgene waar ik altijd naar op zoek ben: een stukje van de hemel.’

Auteur: Elsbeth Stoker

Dit verhaal verscheen eerder in de Volkskrant

* De verhalen die worden gepubliceerd op deze website weerspiegelen niet per se het beleid van de gemeente Amsterdam, maar zijn een creatieve uiting van de makers.